In een interview in De standaard richt Vice Gouverneur Luc Coene zijn pijlen op de hoge overheidspensioenen. Coene vergeet echter handig rekening te houden met de aanvullende pensioenen en de fiscaliteit. Wie dat wel doet, kan er niet onderuit : de genieters van een overheidspensioen zijn helemaal niet de koplopers als het op hoge pensioenen aankomt. Die zijn te vinden bij de werknemers met goed aanvullend pensioen.
Vastbenoemd overheidspersoneel heeft in het algemeen een goed pensioen. Zeker een beter dan het algemeen werknemersstelsel. De Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS) rapporteert dat ze gemiddeld 2.030 euro uitkeert. Wie dat bedrag ontvangt houdt hiervan netto 1.508 euro over.
Ter vergelijking : het gemiddeld werknemerspensioen is erg laag in België : 925 euro. Wie een dergelijk laag bedrag ontvangt betaalt uiteraard geen belastingen.
Maar uit studies van de OESO blijkt telkens dat het pensioen van het overheidspersoneel bij ons gelijk is aan het pensioen van de gemiddelde Europese werknemer. Overdreven is dat niet. Het zijn dus de algemene werknemerspensioenen die veel te laag zijn.
Maar hoe zit het nu met de hoge pensioenen ?
We maken een analyse van de 20% hoogste ambtenarenpensioenen en vergelijken die met de 20% hoogste werknemerspensioenen met een aanvullend pensioen. We noemen deze de hoge pensioenen.
Die groep 20% hoogste overheidspensioenen bedragen gemiddeld 3.160 euro. Daarvan blijft netto 1.960 euro over. 38% vloeit onmiddellijk terug naar Vadertje Staat.
Werknemers met een hoog pensioen hebben meestal ook een aanvullend pensioen. Professor Berghman van de KUL becijferderde dat 71% van de werknemers met hoog wettelijk pensioen kan beschikken over zo’n aanvullend pensioen. Het aanvullend pensioen dat deze groep ontvangt is aanzienlijk : het zorgt voor 40% van het inkomen van die gepensioneerden. De ex-werknemers met een hoog pensioen beschikken gemiddeld over een wettelijk pensioen van 1.770 euro en een aanvullend pensioen van 1.021 euro, samen 2.791 euro zo becijferde professor Berghman. Omdat de meeste werknemers hun aanvullend pensioen laten uitkeren als een kapitaal betalen ze nauwelijks belastingen op hun aanvullend pensioen. De gemiddelde werknemer met een hoog pensioen houdt daardoor maandelijks zo’n 2.251 euro over. Er wordt slechts 19% van het brutobedrag afgehouden. Daardoor liggen de hoge pensioenen bij de werknemers maandelijkse netto bijna 300 euro hoger dan bij vastbenoemd overheidspersoneel.
Er zijn dus helemaal geen kloven tussen het ambtenarenpensioen en het werknemerspensioen voor wat de hoge pensioenen betreft. De enige manifeste kloof is die van het gemiddelde werknemerspensioen : dat ligt zwaar onder de internationale standaarden.
Precies daarom ijvert ACV - Openbare Diensten ervoor dat een wettelijk kader tot stand komt om voor contractueel overheidspersoneel een aanvullend pensioen mogelijk te maken. Als onder Paars II een wetsontwerp is klaar gemaakt, na onderhandelingen met de vakbonden, liet de ministerraad het nochtans niet passeren.
Slotsom : de Vice Gouverneur van de Nationale Bank is een verstandig man. Té verstandig om te vergeten dat er aanvullende pensioenen en fiscaliteit bestaan. Ten andere, bij de Nationale Bank bestaat zo’n aanvullend pensioen. Eigenlijk brengt hij een andere boodschap, maar hij overgiet ze met een populistisch sausje : snoei maar in de overheidspensioenen, is zijn echte boodschap. En daar zijn we het echt niet mee eens. Globaal gesproken is niet het overheidspensioen te hoog, maar zijn de werknemerspensioenen te laag. Alleen, dat laatste krijgt de Vice-Gouverneur blijkbaar niet over de lippen.